Mens waar ben je?

Eerste lezing

(Genesis 3, 9-15)
Nadat Adam van de boom gegeten had, riep de Heer God de mens en vroeg hem: “Waar zijt gij?” Hij antwoordde: “Ik hoorde uw donder in de tuin en toen werd ik bang, omdat ik naakt ben; daarom heb ik mij verborgen.” Maar Hij zei: “Wie heeft verteld dat gij naakt zijt? Hebt ge soms gegeten van de boom die Ik u verboden heb?” De mens antwoordde: “De vrouw die Gij mij als gezellin gegeven hebt zij heeft mij van die boom gegeven en toen heb ik gegeten.” Daarop vroeg de Heer God aan de vrouw: “Hoe hebt gij dat kunnen doen?” De vrouw zei: “De slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten.” De Heer God zei toen tot de slang: “Omdat ge dit gedaan hebt zijt gij vervloekt onder alle tamme dieren en onder alle wilde beesten! Op uw buik zult ge kruipen en stof zult ge vreten, alle dagen van uw leven! Vijandschap sticht Ik tussen u en de vrouw, tussen uw kroost en het hare. Het zal uw kop bedreigen en gij zijn hiel!”

Creación_de_Adán_(Miguel_Ángel)

 

Tweede lezing

(2 Kor. 4, 13-5, 1)
Broeders en zusters, Wij bezitten die geest van geloof waarvan de Schrift zegt: “Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken.” Ook wij geloven en daarom spreken wij. Want wij weten dat Hij die de Heer Jezus van de doden heeft opgewekt, ook ons evenals Jezus ten leven zal wekken om ons tot zich te voeren, samen met u. Want alles gebeurt voor u: de genade moet zich in velen vermenigvuldigen zodat steeds meer mensen dank brengen aan God, tot eer van zijn naam. Neen, wij geven de moed niet op. Al gaan wij ook ten onder naar de uitwendige mens, ons innerlijk leven vernieuwt zich van dag tot dag. De lichte kwelling van een ogenblik bezorgt ons een alles overtreffende, altijddurende volheid van glorie. Wij houden het oog gericht niet op het onzichtbare maar op het zichtbare; wat wij zien gaat voorbij, de onzichtbare dingen duren eeuwig. Wij weten het immers: als de tent die onze aardse woning is wordt neergehaald, heeft God voor ons een gebouw gereed in de hemel, een onvergankelijk, niet door mensenhand vervaardigd huis.

Evangelie

(Mc. 3, 20-35)
In die tijd ging Jezus naar huis en weer stroomde zoveel volk samen dat zij niet eens gelegenheid hadden om te eten. Toen zijn verwanten dit hoorden trokken zij erop uit om Hem mee te nemen, want men zei dat Hij niet meer bij zijn verstand was. De schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren zeiden dat Beëlzebub in Hem huisde en dat Hij door middel van de vorst der duivels de duivels uitdreef. Hij riep hen bij zich en sprak tot hen in gelijkenissen: “Hoe kan de ene satan de andere uitdrijven? Wanneer een rijk innerlijk verdeeld is kan dat rijk geen standhouden. Wanneer een huis innerlijk verdeeld is zal dat huis geen stand kunnen houden. En wanneer de satan opstaat tegen zichzelf en verdeeld is, kan hij geen standhouden, maar is zijn einde gekomen.  Bovendien, niemand kan binnendringen in het huis van een sterke om zijn huisraad te roven als hij niet eerst die sterke heeft gebonden. Dan pas kan hij zijn huis leeghalen.  Voorwaar, Ik zeg u: alle zonden zullen aan de mensen vergeven worden, ook alle godslasteringen die zij uitgesproken hebben, maar als iemand lastert tegen de heilige Geest krijgt hij in eeuwigheid geen vergiffenis; hij is bezwaard met een eeuwig blijvende zonde.” Dit omdat zij gezegd hadden: er huist een onreine geest in Hem. Eens kwamen zijn moeder en zijn broeders, en terwijl zij buiten bleven staan, stuurden ze iemand naar Hem toe om Hem te roepen. Er zat veel volk om Hem heen, dat het bericht doorgaf: “Uw moeder en uw broeders daarbuiten vragen naar U.” Hij gaf hun ten antwoord: “Wie is mijn moeder, wie zijn mijn broeders?” En terwijl Hij zijn blik liet gaan over de mensen die in een kring om Hem heen zaten zei Hij: “Ziehier mijn moeder en mijn broeders. “Want mijn broeder en mijn zuster en mijn moeder zijn zij die de wil van God volbrengen.”

Overweging

“Mens, waar ben je?” God loop door de tuin en zoekt Adam en Eva. Wat komt God doen? Is hij benieuwd hoe het met ze gaat en komt hij langs voor een praatje? God kan ze niet vinden en roept nog maar eens: “Mens, waar ben je?” De man en de vrouw hebben zich verscholen. Net als een kind dat doet als hij zijn moeder hoort roepen en hij weet dat hij ondeugend is geweest. “Zou ze weten wat ik heb gedaan? Zou ze boos zijn? Zal ik straf krijgen?”

Godsbeeld

Hoe moeten we luisteren naar de verhalen van vandaag? Hoe de vraag “Mens, waar ben je?” op je overkomt hangt heel sterk af van je Godsbeeld. Als je een streng Godsbeeld hebt kan de vraag heel bedreigend overkomen. Alsof je op het matje geroepen wordt. Je moet met de billen bloot. Het liefst zou je je dan willen verschuilen.

Maar wat als de vraag uit liefde wordt gesteld? Door een God die barmhartig is en die betrokken is bij wat we doen en ons overkomt? Dan wordt de vraag “Mens, waar ben je?” een heel andere vraag. Een vraag van belangstelling. Een vraag om je bewust te zijn waar je mee bezig bent, wat je doet. Maar ook een vraag naar wie je bent. “Mens, wie ben je?” Als je wordt bevraagd, wordt duidelijk wie je bent.

Ja, maar……

“Mens, waar ben je?” Adam en Eva komen schoorvoetend tevoorschijn. God vraagt wat er toch aan de hand is. Hij heeft een vermoeden: “Jullie hebben toch niet van de boom gegeten die ik verboden heb?” En dan komt het hoge woord eruit. Jawel, dus. Adam schuift de verantwoordelijkheid echter meteen door naar Eva: “De vrouw heeft mij van de boom gegeven.” Eva laat dat niet op zich zitten en geeft de slang de schuld: “De slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten.”

zodeval-jordaens

Het is zo herkenbaar. We zien het elke dag om ons heen dat schuld en verantwoordelijkheid worden doorgeschoven. Bij kinderen op het schoolplein: hij begon, in de politiek, maar ook bij ons zelf. Waar zijn wij als het gaat om de opvang van vluchtelingen, om aandacht voor je kinderen of ouders als je het heel druk hebt. Waar zijn wij als we moeten kiezen tussen eigen belang of het algemeen welzijn?

Geven we thuis?

“Mens, waar ben je?” Paus Franciscus vraagt ons zorg te dragen voor ons gemeenschappelijke huis. Geven we thuis of verschuilen we ons? Verschuilen lijkt soms de makkelijkste weg, hopen dat het allemaal vanzelf wel over gaat. Maar we kunnen ons niet verschuilen achter onverschilligheid of de gedachte dat de techniek en de wetenschap de klimaatcrisis wel zullen oplossen. Dat anderen het wel voor ons zullen doen. Zo eenvoudig is het nu eenmaal niet. Wij zullen ook onze eigen verantwoordelijkheid moeten nemen. Niet omdat dat door de overheid of wie dan ook wordt opgelegd, maar uit liefde. Uit liefde voor onze naaste, uit liefde voor de Aarde, uit liefde voor God en voor Jezus zijn zoon die het ons heeft voorgeleefd.

Niet Satan, maar God

In het evangelieverhaal laat Jezus zich steeds meer kennen. De mensen tasten nog in het duister wie hij is. Schriftgeleerden waren zelfs helemaal vanuit Jeruzalem naar Kafarnaüm gekomen om uit te zoeken wat Jezus deed, en hoe hij daartoe in staat was. Zij dachten dat Hij door de opperdemon Beëlzubul bezeten moest zijn. Hoe zou Hij anders demonen uit kunnen drijven?

Jezus laat zien dat het niet Satan is die in hem werkt, maar God. “Ik genees mensen en drijf duivels uit omdat ik het goede wil brengen in deze wereld, zegt hij. “Ik doe dat niet in naam van de Satan maar in naam van God. Satan is uit op verwarring en verdeeldheid. God streeft naar het bijeenbrengen van mensen.”

Ook wij mogen ons tot Jezus keren en vragen dat hij ons wil bevrijden van ónze demonen, van ónze zucht naar macht en geld, van jaloezie en agressie, van hebzucht en onverschilligheid, van ongeduld. Van alle belemmeringen die ons ervan weerhouden het goede te zien en te doen. Van al die kwade machten die zo heel ongemerkt bij ons binnen sluipen en ons, net als de slang, verleiden om te kiezen voor het makkelijke leven, om te kiezen voor eigen welvaart misschien wel ten koste van het welzijn van de ander of van de natuur.

 

Het onzichtbare

“Maar wij bezitten de geest van geloof waarover geschreven staat: Ik heb geloofd en daarom heb ik gesproken,” schrijft Paulus in zijn brief aan de Korintiërs maar ook aan ons. Gods Geest zal ons helpen op onze weg. Gods Geest werkte in Jezus en zal ook in ons werken als wij ons daarvoor openstellen. Gods Geest kan ons helpen om onze demonen om te buigen, om te vormen tot een bron van passie en energie om vol overgave mee te werken aan een nieuwe wereld. Een wereld waarin we het oog niet op het zichtbare maar op het onzichtbare gericht houden, want het zichtbare gaat voorbij, maar het onzichtbare duurt eeuwig.

Zo vroeg een onderzoeker eens aan 100 proefpersonen van jong en oud, arm en rijk: “Stel dat je geheugen wordt gewist tijdens de overgang naar het hiernamaals. Maar dat je één herinnering mag kiezen die dan tot in de eeuwigheid wordt afgespeeld. Welke zou dat zijn?” De herinnering die de proefpersonen kozen gingen zonder uitzondering niet over materiële zaken, maar over het onzichtbare, over liefde. Samen een mooie wandeling maken, de kinderen naar bed brengen en voorlezen, genieten van een mooie zonsondergang of muziek, het verzorgen van een dementerende moeder.

Welke herinnering zou u kiezen om mee te nemen naar het hiernamaals?

 

Liefde is verbondenheid

Liefde is verbondenheid. Voor mij is dat verbondenheid met de ander, met al wat leeft, met heel de Aarde en met God. Die liefde maakt dat we kunnen openstaan voor verwondering voor de natuur en genieten van haar schoonheid. Die liefde maakt dat we ons betrokken voelen bij mensen dichtbij en ver weg, van nu en van later. Liefde, barmhartigheid het onzichtbare dat eeuwig duurt.

“Mens, waar ben je?” De kerk, de geloofsgemeenschap is misschien wel dé plaats waar we die vraag aan elkaar moeten stellen. De kerk is een oefenplaats, een plek van bemoediging, bezinning, meditatie en gebed. Elkaar bevragen betekent niet dat we elkaar beoordelen, veroordelen of willen betuttelen. Als we ons laten bevragen leren we ook ons zelf kennen en blijven we alert bij wat we doen. God heeft ons geschapen naar zijn beeld en hoopt dat wij een beetje meer op hem gaan gelijken. Jezus heeft ons voorgeleefd. Wij mogen het weer voorleven aan anderen.

Marjolein Tiemens-Hulscher
10 juni 2018