“Wij mogen alles met dieren doen, zolang ze niet lijden. Als kwallen niet kunnen lijden, zie ik niet wat het verschil is tussen een kwal en het kopje koffie dat ik nu aan het drinken ben,” zei filosoof Bas Haring ruim een maand geleden in Trouw. In mijn vorige blog heb ik hier al op gereageerd, maar ik wilde er nog veel meer over zeggen. Lees verder
soort eigen gedrag
Is het rentmeesterschap nog toereikend? (5)
Participant
De participant voegt aan de erkenning van intrinsieke waarde, die we ook zagen bij de partner, nog de ervaring van verbondenheid en verwevenheid toe. Deze grondhouding sluit dus eigenlijk nog beter aan bij de gedachte dat de mens en zijn natuurlijke leefomgeving in een web van leven in kwetsbaarheid zijn verbonden en op elkaar aangewezen. De participant is zich ervan bewust deel uit te maken van een groter geheel. Dit, zowel op biologisch niveau als ook op wereldbeschouwelijke en spiritueel niveau. De participant staat niet meer naast de natuur, zoals de partner, maar maakt er deel van uit, staat er midden in. Hij vervult ten opzichte van de natuur een dienstbare rol. Het behoeden van de natuur is dan ook een belangrijke doelstelling, ook in de landbouw. De natuur vormt met al haar wijsheid dan ook het voorbeeld voor de landbouw van de participant. De biologisch dynamische landbouw en permacultuur zijn vormen van landbouw die bij de grondhouding van de participant passen. Het boerenbedrijf wordt dan als een organisme in zijn omgeving beschouwd en vanuit die blik gerund. Zo’n bedrijf kan uiteraard alleen een gemengd bedrijf zijn met een ruime vruchtwisseling, mengteelten, het bedekt houden van de bodem (groenbemesters), het gebruik van organische mest, gesloten kringlopen.

Met de hand schoffelen helpt om de verbinding met het gewas te versterken. In de landbouw van de participant draait alles om verbondenheid tussen bodem, plant, dier en mens.

In biologisch dynamische landbouw lopen de kippen lekker buiten en kunnen ze hun natuurlijk gedrag vertonen. De snavels worden niet gekapt.
De participant erkent de waarden en grenzen van de natuur en legt daarom zichzelf beperkingen op. Echter, in het moderne wetenschappelijke tijdperk waarin we nu leven is het besef van participeren, deelhebben aan de natuur, volledig vreemd is geworden. We nemen er aan deel, want ongeacht onze grondhouding, zijn we onderdeel van de natuur. Maar dat beseffen we vaak niet meer, waardoor we geen rekening houden met de natuur en deze ondermijnen. Onze verre voorouders hadden dit besef nog wel. Ook volkeren als de Indianen leven nog vanuit dit besef, maar kunnen wij het ook nog? Zouden we het weer kunnen leren?
De milieufilosoof Wim Zweers, die veel over grondhoudingen heeft geschreven (Zie zijn boek: Participeren aan de natuur; ontwerp voor een ecologisering van het wereldbeeld), stelt dat deelhebben aan de natuur – als essentieel aspect van menselijke zingeving – een bij uitstek hedendaags en westers perspectief kan zijn. De rol die de kerk speelt met betrekking tot zingeving wordt immers steeds kleiner. Maar veel mensen komen erachter dat ze toch niet zonder een vorm van zingeving kunnen. Daarom zou er hoop zijn voor participeren aan de natuur, en daarmee ook hoop om uit de natuur- en milieucrisis te geraken. Willen we deze crisis bij haar wortels aanpakken dan is een nieuw cultuurconcept nodig, schrijft Zweers. Eén waarin de houding van de mens boven of tegenover de natuur plaats maakt voor de verbondenheid van mens en natuur. Dan heeft Zweers het over spiritualiteit en zingeving, over het verbinden van reflectie en waarneming of ervaring. Ik weet niet of ik het hier helemaal verwoord zoals hij dat bedoeld heeft, maar ik zie het zo: Als je wandelt en je geniet van wat je ziet, voelt, ruikt, hoort en proeft (wie kan er nu een dikke rijpe braam laten hangen?), dan kun je je afvragen wat dat allemaal voor jou betekent. Word je er blij of gelukkig van? Voel je de verbondenheid van jou met je omgeving. Dat noem ik spiritualiteit. Een stukje reflectie zou dan zijn: “Wat is mijn rol in het geheel? Wat is hier goed voor de natuur? Wat is goed voor ons, voor mij? Is dit in balans?

Voor mij een mooie plek om te genieten van de kleuren, de weerspiegeling in het water, de stilte. Voor de dieren een plek om te komen drinken. Voor de planten en bomen een plek om er naar hartelust te groeien in al hun schoonheid.

En als je je dan omdraait zie je dit op een bordje. “Hier heeft iemand hetzelfde gevoeld als ik”, dacht ik toen ik dit las.
Het gaat erom dat het belang van de mens niet meer voorop staat. Daarom zouden we, naar mijn idee, ook in de kerk het beeld van de rentmeester los moeten laten en die van de partner of liever nog die van de participant moeten omarmen. Daarmee zouden we als kerk de Schepper en zijn schepping veel meer recht doen. Want die schepping, de heelheid van de schepping, die was toch bedoeld voor tot in eeuwigheid?
Deze week nieuw op de website: de overweging omzien naar en interviews met Niels de Zwarte, stadsecoloog in Rotterdam en Bisschop de Korte.
Eerder afleveringen in de serie:
Is het rentmeesterschap nog toereikend? (4)
Is goed rentmeesterschap toereikend om te komen tot een herstel van de Aarde, tot het helen van de schepping? Ik zelf denk dat de Aarde en Gods schepping er baat bij hebben als we een stap verder zetten in de richting van partnerschap of participant of zelfs de mysticus. In een serie over grondhoudingen zal ik dat graag uitleggen. In elk deel beschrijf ik wat de grondhouding inhoudt en laat ik aan de hand van de landbouw zien hoe de grondhouding invloed heeft op het landbouwsysteem. Het vierde deel in de serie betreft de partner.
Partner
Anders dan bij de vorige drie grondhoudingen stelt de partner zich niet langer boven de natuur als heerser of beheerder, maar naast de natuur. De menselijke behoeften vormen niet langer het uitgangspunt. In de grondhouding van de partner zijn de belangen van de natuur gelijkwaardig aan die van de mens. De menselijke doelen zijn duidelijk; voedsel, brandstof, een plek om te wonen. Maar wat zijn ‘de doelen’ van de natuur? Deze zou je kunnen vatten in zelfordening, zelfhandhaving en autonomie. Of te wel zich kunnen ontwikkelen in overeenstemming met eigen aanleg en eigen mogelijkheden. Dat geldt voor individuele soorten, maar ook voor ecosystemen.
De gedachte dat mens en natuur partners van elkaar zijn, kan alleen bestaan als de natuur niet meer louter instrumenteel wordt benaderd en alleen wordt beschouwd als een bron voor grondstoffen. Bij de grondhouding van de partner wordt aan de natuur ook een eigen waarde, een intrinsieke waarde toegekend. Het christelijke geloof leert ons dat iedereen waardevol is en er mag zijn. Iedereen heeft een eigen waarde, simpelweg doordat hij of zij ‘is’. In de visie van de partner heeft het begrip intrinsieke waarde betrekking op de gehele natuur, zowel de levende als de niet levende. Maar het blijkt wel dat het erkennen van een intrinsieke waarde steeds moeilijker wordt naarmate organismen steeds verder van de mens afstaan. De intrinsieke waarde van dieren erkennen we gemakkelijker dan die van planten. En wat dan te denken over het erkennen van intrinsieke waarde van lagere organismen zoals, het voor ons onzichtbare, bodemleven. Ja, ook die hebben een intrinsieke waarde, zelfs de rotsen en het water. Dit hebben ze als zelfstandige entiteiten, maar ook omdat in de natuur alle organismen met elkaar en met de niet levende natuur verbonden zijn. Het wel of niet erkennen van de intrinsieke waarde van de natuur legt de basis voor ons handelen.

In de biologische landbouw scharrelen de kippen lekker buiten en kunnen ze hun natuurlijke gedrag vertonen.
Bij het partnerschap gaan mens en natuur samen een relatie aan en werken ze samen. De biologische (dynamische) landbouw is een vorm van partnerlandbouw. Bij deze vorm van landbouw is de integriteit van de partner (de natuur) het uitgangspunt. Er wordt geen gebruik gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen of kunstmest. Er wordt zorg gedragen voor een levende en vruchtbare bodem door gewasrotatie en gebruik van organische mest en groenbemesters. Vlinderbloemigen worden bijvoorbeeld in het bouwplan opgenomen om stikstof uit de lucht te binden. De biologische boer streeft naar zoveel mogelijk gesloten kringlopen. In het teeltsysteem wordt uitgegaan van natuurlijk evenwicht.

Bloeiende akkerranden zijn een walhalla voor insecten en zorgen zo voor minder schadelijke insecten in het cultuurgewas.
Onkruiden, ziekten en plagen worden beschouwd als uitdrukking van een onevenwichtigheid van het systeem, als een signaal dat er iets mis is. Om ervoor te zorgen dat potentiële plaaginsecten zich niet tot een plaag kunnen ontwikkelen kan de boer een rand van bloeiende kruiden rondom de akkers aanleggen. Deze randen trekken onder andere roofinsecten aan die de hoeveelheid plaaginsecten in het cultuurgewas onder de schadedrempel kan houden. Ingrijpen is dan helemaal niet meer nodig. De toepassing van resistente rassen tegen ziekten en plagen past in de bedrijfsvoering van de partnerlandbouwer, maar alleen als deze niet genetisch gemanipuleerd zijn.
Als partner zorgt de mens, vanuit respect, goed voor de natuur maar blijft er zelf in wezen buiten staan. De mens en natuur staan naast elkaar. De participant heft deze afstand op.
De vorige afleveringen in deze serie:
Meat the truth and climeat change
Gisterochtend (14 mei 2014) viel mijn blik op een artikel in Trouw met de kop “Verzin een speeltje voor verveelde varkens”. Een varkenshouder daagt schoolkinderen uit om robuust speelgoed te ontwerpen dat het agressieve gedrag van de biggen in zijn stal moet verminderen. Ik vroeg mijn dochter (13 jaar): “Wat zou jij doen?” Haar antwoord was kort maar krachtig: “Naar buiten met die biggen.” Toen mijn zoon (11 jaar) even later voor het ontbijt beneden kwam en het artikel zag vroeg ik hem: “Wat denk jij, wanneer worden die biggen blij?” Spontaan zei hij: “In de wei.” De kinderen raken hier de kern van het probleem, namelijk dat door de industrialisering van de veehouderij de dieren veel te dicht op elkaar zitten en vaak niet meer buiten komen. De dieren kunnen daardoor hun soorteigen gedrag niet meer vertonen. Dit leidt tot agressie, zoals het elkaar in de oren en staart bijten. Daarom worden de staarten bij varkens vaak afgeknipt (couperen met een deftig woord). Gelukkig zijn er plannen om dit vanaf 2018 in Nederland te verbieden.

Als biggetjes zo op elkaar zitten en niet kunnen rennen en wroeten gaan ze agressief gedrag vertonen.
Het speelgoed moet de biggen uitdagen om lekker te wroeten, te snuffelen en samen te spelen, om zo de agressiviteit van de varkentjes in te dammen. Maar gaat het hier eigenlijk niet slechts om symptoombestrijding? Het echte probleem, de overvolle manier van huisvesting van de dieren, wordt hiermee niet aangepakt. En nu kunnen we wel met het vingertje wijzen naar de varkenshouderij en zeggen dat ze het niet goed (genoeg) doen. Maar in feite zijn wij zelf, de consument, de oorzaak van het probleem. Het gros van de consument verlangt veel vlees voor weinig geld en daar hangt een prijskaartje aan van dierenleed, milieuvervuiling, kap tropisch regenwoud, watertekorten, klimaatverandering, overgewicht, enzovoort. De enige echte oplossing moeten we zoeken bij ons zelf. De vork is ons grootste wapen. Laten we die minder vaak prikken in een stuk vlees. En als die dan eens in vlees prikt, laat het dan in (biologisch) lokaal geproduceerd vlees zijn.
De echte oplossing: minder vlees eten!
In 2007 zag de klimaatfilm ‘Meat the Truth’ het licht. Dat is me toen ontgaan. Maar onlangs kreeg ik via mijn website de tip deze film te bekijken. Dat heb ik nu gedaan. De film duurt een uur en een kwartier, maar ik heb hem in één adem uitgekeken. Het is een spraakmakende documentaire, gepresenteerd door Marianne Thieme, die een aanvulling vormt op eerder klimaatfilms. Meat the Truth laat zien dat wereldwijd de veehouderij meer broeikasgassen uitstoot dan alle auto’s, vrachtwagens, treinen, boten en vliegtuigen samen. Dit is een aspect van vlees dat nog vaak vergeten wordt. Naast het effect van climeat change komen ook alle andere aspecten die gerelateerd zijn aan vleesconsumptie aan bod. De film is een echte aanrader, waarbij je tot aan het einde toe op het puntje van je stoel blijft zitten.
Plantenveredeling
In een kennismakingsgesprek zei iemand tegen mij: “Ik snap het niet helemaal. Je zegt dat voor jou geloven eerbied voor het leven is en dat je dat je hier ook naar probeert te leven. Maar ik hoor jou ook als plantenveredelaar praten over het ontwikkelen van nieuwe rassen. Dat is toch bij uitstek ingrijpen in de natuur? Hoe rijm me dat? Voor mij was dat een mooie opening om eerst maar eens te zeggen dat landbouw zo wie zo cultuur is en geen natuur. Al vanaf dat de mens overschakelde van een bestaan als jagers en verzamelaars naar een boerenbestaan met voedselproductie grijpt de mens in de natuur in, waarmee het cultuur wordt. Die omslag ging natuurlijk niet van de ene op andere dag. De voedselproductie ontwikkelde zich geleidelijk door toename van de techniek (ploeg, bewaren voedsel en zaad), de combinatie met vee (mest, en trekkracht, transport) en de verspreiding van gedomesticeerde gewassen en dieren over de wereld. Die ontwikkeling zet zich tot op de dag van vandaag door; zowel in de teelt en de veredeling, als in de veeteelt en fokkerij.
Hier komt voor mij de eerbied voor het leven om de hoek kijken. Iedere plant en ieder dier is geschapen naar zijn soort. Daarmee hebben planten en dieren voor mij een intrinsieke waarde en moeten wij het soorteigen gedrag van onze medeschepselen respecteren. Lees meer hierover in de tien geboden voor het milieu.
Dan nu terug naar de plantenveredeling. De veredeling is er op gericht om rassen met nieuwe combinaties van eigenschappen te ontwikkelen. Hiertoe kruist de klassieke veredelaar twee planten met elkaar, door het stuifmeel van de vaderplant op de stempel van de moederplant te brengen. Als de bevruchting slaagt zullen de zaden allemaal nieuwe combinaties van eigenschappen bezitten en is het aan de veredelaar om daar de gewenste combinatie uit te selecteren. Kruisen lukt alleen als de vader- en de moederplant van dezelfde soort of heel nauw verwant zijn.
Met genetische manipulatie is het mogelijk om ook eigenschappen uit andere plantensoorten of zelfs uit andere organismen in de plant te introduceren. Deze technieken vinden in het laboratorium plaats en de veredeling vindt op moleculair niveau plaats. De planten worden vrijwel gereduceerd tot hun DNA (de bouwsteen van genetische informatie).
Voor mij wordt bij dit soort technieken de eigenwaarde van de plant niet gerespecteerd omdat er niet meer van de heelheid van de plant wordt uitgegaan. Natuurlijk is kruisen ook ingrijpen, maar daar stelt de plant zelf zijn grens. Stuifmeel van een vreemde soort wordt niet geaccepteerd. Wat daarnaast nog een rol speelt is dat de planten in staat moeten zijn hun natuurlijke voortplantingscyclus te blijven voltooien.
Marjolein Tiemens-Hulscher