“Hier is de herfst veel grijzer”, dat zei mijn zoon tegen mij toen we een ommetje liepen vanuit zijn huis in Delfzijl. Het weekend ervoor was hij in Zuid Limburg geweest. Daar had hij intens genoten van de uitbundige herfstkleuren die vanaf de bomen spatten. Weer terug in Delfzijl viel het grote verschil hem op.
Nu ik deze blog schrijf, thuis in Driebergen, is het ook hier grijs. De hele dag regen, het wil maar niet licht worden. Zulke dagen horen ook bij de herfst. Geen zon die je naar buiten lokt (zoals eerder in de herfst), maar kille regen waardoor je het liefst met een dekentje, een pot thee en een leuk boek op de bank kruipt. Toch was het niet dit soort grijsheid waar mijn zoon aan refereerde. Het was echt het gemis van de gekleurde bomen. “De bomen kleuren hier niet”, zei hij. “De bladeren blijven lang groen, worden dan grijs en vallen af.” En dat kon ik, om me heen kijkend, alleen maar beamen. Ondanks de mooie heldere dag met een laagstaande middagzon, die wel het riet een mystieke uitstraling gaf en de weilanden helder groen deed oplichten, was die niet in staat om de bomen te laten stralen. Die bleven ‘dof.’


Hoe zit dat?
Verwondering en verbazing hierover triggerden mij om hier thuis met andere ogen naar de bomen te kijken. Nu valt het me op dat hier ook ‘doffe’ bomen staan. De eiken (zomer of winter, ik weet het niet) kleuren helemaal niet zo mooi. Ze stralen in ieder geval niet zoals de beuk, de Amerikaanse eik en de berk doen. En die bomen komen bij ons op de Utrechtse heuvelrug en in Limburg massaal voor. De ‘doffe’ bomen vallen daardoor niet op. Maar in het noorden komt de beuk veel minder voor. Daar staan zo wie zo veel minder bomen, waardoor er in de herfst minder kleur in het landschap is. Als je met de trein van Groningen naar Delfzijl gaat, reis je vooral door eindeloos veel leegte. Dat heeft ook zo zijn charme, maar op donkere, grijze dagen wordt alles wel dubbelgrijs.
Geschiedenis in het landschap

Zo heeft iedere streek weer iets anders te bieden. Het leuke van het platteland van Groningen is dat je de geschiedenis aan het landschap kunt aflezen. Zo liepen we net buiten Delfzijl een ommetje rondom de wierde (Gronings woord voor terp) van Biessum met daarop nog oude bewoning. In de verte zagen we de kerkjes van de terpdorpen (wierdorpen klinkt zo gek) Marsum en Uitwierde. Vroeger overstroomde dit gebied nog wel eens door de zee. Dan kon je maar beter wat hoger wonen. Daarom wierpen de mensen wierden op, waarop ze hun huizen en boerderijen bouwden en natuurlijk een kerk. De kerk werd ook gebruikt als vluchtplaats voor mens en dier bij overstromingen.
Indicatie voor kalk
Even verderop dachten we wat rommel bij een prullenbak te zien liggen. “Laten we dat maar even in de opruimen.” Toen we dichterbij kwamen bleek het helemaal geen rommel te zijn. Het waren paddenstoelen met de meest rare vormen. Veel namen van paddenstoelen zeggen iets over hoe ze eruit zien. Dat is ook het geval bij deze paddenstoelen, die leken op hondekluiven. Het was dan ook een heel groepje witte kluifzwammen (Helvella crispa). En dan weet mijn moeder, die ook meeliep, direct te vertellen dat die een indicatie zijn voor de aanwezigheid van kalk in de bodem. Daar heb je hem weer, die zee van vroeger. Zo zie je maar weer: alles hangt met alles samen. Elke dag word je daar weer van doordrongen als je er open voor staat.

