We zijn alweer halverwege de Advent. Een tijd waarin we ons voorbereiden op het kerstfeest. Voor veel mensen is kerstmis bij uitstek een familiefeest en ligt het accent van de voorbereiding op de praktische dingen: met wie en waar?, de maaltijd en de inkopen daarvoor, de kleding, de versiering en eventueel cadeautjes. Voor de nog praktiserende gelovigen is de Advent ook een periode van innerlijke voorbereiding op de komst van Jezus op Aarde. In het evangelie dat op de eerste zondag van de Advent werd gelezen worden we geroepen tot waakzaamheid. Wees waakzaam…
Tijdens de Advent staat er voor op het altaar een adventskrans. De groene dennen- of sparrentakken symboliseren het eeuwig, of doorgaande, leven. De krans is omwikkeld met een paars lint, de lithurgische kleur van de Advent. Op de krans staan vier kaarsen. Op de eerste zondag wordt er eentje aangestoken. Elke volgende zondag komt er eentje bij. Met kerstmis branden ze allemaal. De kaarsen staan symbool voor het komende licht en zijn een teken van hoop in de donkere tijden van ons bestaan. Dit jaar mocht ik op de zondag van de eerste Advent voorgaan. Het voelde bijzonder om de eerste kaars te mogen laten ontbranden.
Een klein lichtje maar,
eentje maar.
Het donker overheerst nog.
Er is nog angst, pijn, ontgoocheling, verbittering.
En toch is er al licht.
Er zijn mensen die het lichtje al hebben gezien.
Er zijn mensen die zelf licht zijn.
Wees waakzaam, wordt ons gezegd.
Waakzaam waarvoor en hoe?
Daar ging mijn overweging over.